Het klooster Sinaï en de Sustrewech
Een boer uit De Tike vond een aantal jaren geleden in de buurt van een voormalig middeleeuws klooster een zware zwerfsteen, met daarin een mooi rond gat. Dat klooster stond in Tytsjerksteradiel, bij Sigerswâld. De bij het klooster behorende gronden strekten zich uit tot in Smallingerland. Zou deze steen aan dit klooster toebehoord hebben? Dit was voor amateur-historicus Rien de Bruin, bestuurslid van de Historische Kring De Tike De Rûnte, aanleiding om verder onderzoek te doen. Het vormde ook een mooie aanleiding om aandacht te schenken aan de geschiedenis van het klooster.
'Tegen de muuren maakten de zusters een kerkje van sparren en riet, daar ze dan voor eerst onder dak waren. Verscheidene vroome luiden, door ‘t goede leeven en de strengheit van die Zusters getroffen, beweezen haar hunne mildadigheit, zoodat de Zusters de handen nu ruimer hebbende, de kerk begonnen schoon te maken en het dak op te timmeren. En nadat ze de toestemming van het gansche land en die van de Utrechtsche Biscop David van Borgonje bekomen hadden, hebben ze een klooster begonnen te bouwen.'
Zo verhaalt de kroniekschrijver H. van Rollema, pseudoniem van Jhr. Hobbe Baerdt van Sminia (1797-1858), grietman van Tytsjerksteradiel.
De eerste vijf Witte Zusters die het klooster – dat de naam Sinaï zou krijgen – stichtten, waren een voorbeeld voor velen. Ze betoonden hun liefdewerk aan de arme heidebewoners.
Ze waren ijverig en leefden eenvoudig. Door hun bescheiden aard, medeleven en uitstraling kreeg het klooster in de wijde omgeving een goede naam. Het leidde ertoe dat meer Friezinnen zich bij de eerste vijf zusters aansloten, ook meisjes van adellijke stand.
Het kloostercomplex omvatte het kloostergebouw, een kerk, een ‘bouwhuys’ (in de zestiende eeuw in de Wouden een boerderij voor akkerbouw) en een ‘spinhuys’ (waarschijnlijk om hun eigen kleding te maken). Zo rond 1525 telde het klooster mee in Fryslân.
Legaten en schenkingen
Verschillende mensen bedachten de zusters in hun laatste wilsbeschikking. Zo kregen de zusters omstreeks 1504 een legaat van 14 mad maden, de Gherren geheten, van Thyedze, dochter van Wopke te Oudega en vrouw van Rinnert.
Uit de in oud-Fries gestelde schenkingsbrief enkele citaten: ’Tyedze Wopke dochter in Aldeghae’ schonk met toestemming van haar man en op voorwaarden ‘dae sisteren in Sigerswalt dae fyerteen manne med hetende dae Gherren’. Maar ook toen de zusters rijker werden door de vele schenkingen, waardoor ze onder meer ook landerijen in hun bezit kregen, bleven ze sober leven.
De ondergang van de Friese kloosters
De reformatie zorgde er ook in Fryslân voor dat de Rooms-Katholieke kerk in 1580 verboden werd. Kloosters moesten zelfs afgebroken worden omdat ze een schuilplaats en uitvalsbasis konden vormen voor de Spaanse benden. We zaten immers inmiddels in de tachtigjarige oorlog. Ook de nonnen van Siegerswolde moesten hun klooster verlaten.
De regering had opdracht gegeven om de kloosters te vernietigen. De stadhouder, graaf De Merode, de voorganger van Us Heit, nam krasse maatregelen en bepaalde dat de kloosters dan maar verbrand moesten worden. En dat geschiedde in november 1581. Veel later waren er nog wel resten overgebleven. Volgens een mededeling in 1652 was er toen nog een ruïne te zien, maar ook die ruïne is in de loop van de tijd verdwenen.
In 1830 meldde Teyema dat er toen twee woningen stonden en een zeer oneffen stuk land, dat nog ‘het Kerkhof wordt geheten’.
De kroniekschrijver die we al eerder aan het woord lieten: ‘Veel was er niet meer te zien waar het voormalige klooster had gestaan. Evenwel konde men nog zeer goed opmaken, dat hier in vroeger tijd een groot gebouw had gestaan; eensdeels uit in den grond gevonden stenen en anderdeels uit de overblijfselen van de thans genoegzaam geheel gedempte grachten, waarmede het van alle kanten omringd was geweest …’
Overblijfselen klooster Sinaï
Na de vernietiging van de kerk en het klooster in 1581 vonden vele oude nog bruikbare bouwmaterialen zoals bakstenen, dakpannen (erg kostbaar in die tijd) enzovoort hun weg onder de plaatselijke bewoners. Dat gebeurde in Nederland ook vaak met verlaten en vervallen kastelen. Bij de bewerking van landerijen op en rond de plek waar ooit het klooster stond, vonden boeren soms oude materialen, tufstenen en kloostermoppen, die misschien ooit toebehoorden aan het klooster of het oude kerkje van Siegerswolde. Zelfs nu nog worden er vondsten gedaan. Kloostermoppen – soms aangeduid als kloosterstenen of monnikstenen, ook wel âlde friezen genoemd – zijn middeleeuwse bakstenen. Ze waren een stuk groter dan de huidige bakstenen en werden vooral gebruikt voor de bouw van kloosters, kerken, stinzen en kastelen.
Vondst deursteen
Boer Aloïs Segers uit De Tike bezat enige jaren geleden een stuk land net ten noorden van de huidige Wâldwei en ten westen van het eind van de vroegere Siegerwoldsterweg die nu Mounehoek heet. Diverse keren trof hij daar tijdens het bewerken van zijn land oude kloostermoppen aan.
Een van de vondsten is wel zeer interessant. In 2005 vond hij een zware zwerfkei waarin een zuiver rond gat is gemaakt of ontstaan.
De steen lag niet erg diep onder het maaiveld. Dit stuk land werd voorheen altijd als weiland gebruikt. Nu er voor het eerst maisbouw plaatsvond werd de bodem daar dieper bewerkt. Bovendien zou niet iedereen zo’n aangetroffen steen direct als bijzonder aanmerken. Zeker niet als er nog kluiten aan kleven en het gat vol zit met grond. Segers heeft echter een grote belangstelling voor oude stenen en achtte het, na enige inspectie, de moeite waard om deze vondst mee naar huis te nemen.Het gat in de steen is ongeveer 3 cm diep en meet ook 3 cm in diameter.
De hele steen meet ongeveer 35 bij 25 cm en heeft aan één zijde een vrij vlakke kant. Boer Segers herkende de steen als een scharniersteen omdat hij eens een dergelijke steen met die functie had gezien. Aan de deur zat dan een smeedijzeren pen die paste in de steen en zodoende als draaipunt werkte. De hoogste delen van de steen zijn naast het gat spekglad afgesleten door de draaiende beweging van de deur of de poort. Dergelijke stenen werden gebruikt als basis scharnierpunt voor een zware deur. Een zeer oud, primitief systeem dat later vervangen werd door grote smeedijzeren, vaak versierde, scharnieren waarmee poort- en kerkdeuren werden opgehangen.
Hoe maakte men in die tijd in zo’n hard granieten brok steen een perfect rond gat? Het is niet uitgesloten dat men in de steen een putje hakte waarin de ijzeren deurpen rustte. En dat de ruwe smeedijzeren pen door de eeuwenlange draaibewegingen van een zware eikenhouten poort steeds dieper in de steen boorde. Een aanwijzing voor die theorie is zichtbaar aan beide zijden naast het gat (ook zichtbaar op de foto).
Een belangwekkende ontdekking!?
Segers wees mij op de kaart de plek aan waar hij de steen vond, zie de rode cirkel op onderstaand kaartje |▾| en op het kaartfragment onderaan de volgende pagina. Op het laatstgenoemde kaartje geeft depaarse cirkel ongeveer de locatie van het voormalige klooster Sinaï aan. Die locatie is afgeleid van de Schotanuskaartjes uit 1664 (onderaan deze pagina en 1718 (op pagina 7). De vindplaats blijkt op ongeveer negenhonderd meter te liggen van de plek waar het klooster staat aangegeven, aan de rand van een hoger gelegen gebied, een zandkop, omringd door aanmerkelijk lager gelegen land. Dwars door deze hege sânkop loopt nu de Wâldwei.
De gedachte kwam op dat de scharniersteen misschien bij een zware draaideur of poort van het klooster hoorde. De vindplaats is dus echter niet exact de plek waar het klooster vermoedelijk heeft gestaan. Zou de steen dan misschien afkomstig zijn van een van de in deze buurt talrijke 'Edelen Staten' al dan niet 'Vernietigde' – op het kaartje onderaan deze kolom aangegeven door cirkels met daarop een enkel kruis (in 1664 nog bestaand) dan wel dubbel kruis (vernietigd)? Want de steen is ongeveer op de locatie van een van die Edelen Staten gevonden (rode cirkel onderaan): Schroetsma State. Deze state bestond in 1775 nog. En heeft de steen in een ‘tweede leven’ mogelijk nog dienst gedaan voor een zwaar landhek van een boer? Hoe dit zij, vast staat dat dergelijke vondsten in Nederland uiterst zeldzaam zijn.
De Sustrewech
Ook de Susterwei herinnert aan het klooster, want de weg ontleent haar naam aan de Susters (nonnen) van het vrouwenklooster te Sigerswâld.
De Susterwei liep in de zeventiende eeuw vanaf het klooster dwars door het veengebied waar nu De Leien ligt en sloot aan op de Bildwei bijRottevalle. Via het verlaat aldaar passeerde men de Lits. De route ging verder naar Drachten en richting de Groningse grens. De weg, of liever het pad, bestond uit een smal loop- en ruiterpad dat vooral in het najaar en ’s winters moeilijk begaanbaar was, doordat het pad door heide en moerasachtige veengebieden liep. De route is oud en bestond al gedeeltelijk in de vijftiende eeuw. Hij kreeg vooral bekendheid in de zestiende eeuw. In die tijd speelden de Friese kloosters een belangrijke rol bij de sociale, economische en infrastructurele ontwikkeling. Dat gold ook voor het klooster van Sigerswâld.
In de Schotanusatlas van 1664 staat de ‘Sustre wech’ zowel op de kaart van Tytsjerksteradiel als de kaart van Fryslân met een stippellijn aangegeven. De stippellijn is de aanduiding van de gemeentelijke grens. Op de vorige pagina staat rechtsonder een detail van de op pagina 24 en 25 volledig afgedrukte kaart van Fryslân uit 1664. Het symbool voor het 'clooster' Sinaï is paars omcirkeld.
In de jaren vijftig was het eeuwenoude, smalle zandpad slechts 'verbeterd' tot een halfverharde sintelweg. Menig oudere Tykster kan zich dat nog goed herinneren. In de jaren zestig kwam er asfalt tot aan de Tikewei.
In de jaren zeventig werd een stukje van de weg voorbij de Tikewei met heel oude straatklinkers bestraat. Zonder medeweten van het Tykster Dorpsbelang werden in de jaren tachtig de klinkers verwijderd en kwam ook daar nieuw asfalt op. Protest kwam te laat en het gerucht ging dat de oude klinkers gingen dienen voor de oprit van het huis van de toenmalige burgemeester van Tytsjerksteradiel …
Bij De Leien aan de kant van De Tike loopt de weg dood, zij het dat men daar aan het eind met de fiets nog twee kanten op kan. De vervening van de Leien maakte in de tweede helft van de achttiende eeuw een eind aan de doorgaande route naar Rottevalle.
De huidige Susterwei in De Tike, tussen Doktersheide en Heerenweg, is slechts een klein stukje van wat ooit het kloosterpad Sustrewech was. De even huisnummers liggen in Tytsjerksteradiel (onder Sumar) en de oneven nummers in Smallingerland (onder De Tike). De bewoners aan de noordkant wonen weliswaar in Sumar, maar voelen zich Tyksters. Niet voor niets wordt een vrij groot gebied ten noorden van de Susterwei altijd nog Sumarretike genoemd. Een deel van de noordgrens tussen de gemeenten Smallingerland en Tytsjerksteradiel loopt al eeuwenlang midden over de Susterwei. De Susterfeart, nu Polderdyksfeart geheten, vormt ook voor een gedeelte de gemeentegrens.
Verantwoording en bronnen
- Enkele fragmenten uit de inleiding zijn met toestemming ontleend aan www.garyp.nl/geschiedenis/klooster-van-sigerswald.
- De door deze website geraadpleegde bron was een artikel in het Friesch Dagblad van 13 maart 1954.
- Rollema, H. van, pseudoniem van Jhr. Hobbe Baerdt van Sminia (1797-1858), grietman van Tytsjerksteradiel, Wandelingen van mijnen oudoom de gewezen opzigter Hotze Piebes Wiekstra in 1750, (1841).
- Bachien, Willem Albert, Vaderlandsche geographie, of Nieuwe tegenwoordige staat en hedendaagsche historie der Nederlanden, Volume 3 (1775).