Onderstaand oorlogsverhaal is in de 80-er jaren van de vorige eeuw geschreven door Taede Sibma (†) van Sigerswâld en ingestuurd door dochter Minny Sibma.
Vijf bange weken
Inleiding:
Enkele aantekeningen over de bange maand November, gedurende de oorlogswinter 1944 te Garijp, Sigerswâld 4
Garijp is een vrij rustig dorp in de Friese Wouden. De mensen houden er, zoals overal, van hun vrijheid. Over ’t algemeen is men er alleszins godsdienstig. De meesten zijn gereformeerd en er is een behoorlijk aantal hervormden.
Is bovenstaande misschien ook als reden aan te geven, dat erin Garijp veel verzet was tegen de Duitse bezetter in de 2e wereldoorlog.
De eerste oorlogsjaren gingen ook in Garijp vrij rustig voorbij. Naarmate echter de druk van de bezetter toenam, nam ook het verzet van de dorpsbevolking toe. Op allerlei manieren probeerde men de Duitsers tegen te werken, of hen er tussen te nemen.
Vele landgenoten, die door de Duitsers werden opgeroepen, doken onder op het platteland. Ook in Garijp was een behoorlijk aantal onderduikers.
Sommige mensen hadden niet de moed om onderduikers te nemen; zij vonden de risiko’s te groot.
Anderen verkeerden in omstandigheden, dat zij het niet konden.
Er waren echter heel wat, die meenden zich tegen de onrechtmatige bezetter te moeten verzetten; zij vonden dat normale burgerplicht. Tenslotte een kategorie die meende dat verzet tegen de vijand een ‘heilig moeten’ was. Op hen was van toepassing; “Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt mij gehuisvest”.
Wanneer er dan ook nog een voorganger was, die in het verzet voorop liep (Ds. Reeskamp had een Jodin als onderduikster? Dan werkte dit zeker stimulerend.
Verslag
Bij ons te Sigerswâld 4, kwam een zekere Numan. Hij werkte bij de Nederlandse Spoorwegen. Na de spoorwegstaking kwam hij bij ons als onderduiker. Hij was er nog maar enkele weken, toen de onverwachte overval op onze boerderij plaatsvond, en hij gegrepen werd.
Omdat hij nog maar zo kort bij ons was, heeft men zich afgevraagd of er misschien verraad in het spel was. Een duidelijke aanwijzing hiervoor was dat de “Grünen” uit Bergum, daarvoor beefde een ieder, rechtstreeks op hun doel afgingen. Het kwam allemaal over, alsof zij wisten, dat er een onderduiker moest zijn.
De overval vond plaats op 4 november 1944, ’s ochtends om ongeveer 8 uur.
Plotseling stonden er 7 á 8 Duitsers in en om onze boerderij. Twee van hen waren leden van de S.S. vooral deze twee traden hard, zij schoten in donkere hoeken van de hooizolder, en brutaal op.
Bij aankomst van de Duitsers waren mijn vader, een knecht, een onderduiker en ik in de schuur aanwezig. Er werd op dat moment graan gedorst met een kleine dorsmachine.
Moeder zag de Duitsers komen en zij kwam de schuur in met de waarschuwing: “Daar zijn de Duitsers.”
In korte tijd was, op mijn vader na, de schuur verlaten.
Een schuilplaats op de hooizolder, die was aangebracht om zich te verbergen, kon door de snelheid van de overval, niet meer bereikt worden.
In deze schuilplaats waren 2 radio’s aanwezig.
Het meest waren de Duitsers erop gebrand om een onderduiker te arresteren, die in dienst was bij de Nederlandse Spoorwegen. Vanaf 8.00 tot 12.15 is gezocht om deze man in handen te krijgen, hetgeen gepaard ging met veel geschreeuw en uiting van dreigementen.
Een dreigement dat vaak geuit werd, was het in brand steken van de boerderij.
Daar de Duitsers vermoedden dat de gezochten zich in het hooi verborgen hadden, moest mijn vader, op last van de Duitsers, meermalen op het hooivak (met vork) om hooi naar beneden te gooien.
Dit had tot gevolg dat het weldra een grote chaos was.
In het woongedeelte van de boerderij had iedereen die daar aanwezig was, kamerarrest. Hier waren moeder met 5 kinderen, terwijl beppe Tryntsje in haar eigen kamer moest blijven.
Mijn oudste zuster Atje heeft twee maal geprobeerd te ontsnappen. Ze was van plan naar de buren, Oebele en Sietsche, te vluchten. De eerste keer mislukte dit. Halverwege werd ze door een Duitser, die op wacht stond, terug geroepen. Een 2e poging lukte echter wel en zij is daar tijdens de overval gebleven.
De knecht Romke Kooistra en de onderduiker hadden zich onder het hooi verborgen op de zolder.
Deze Romke sliep ’s nachts in het zgn. ‘feinte-keamerke’, dat voor op de hooizolder was.
Ook hier brachten de Duitsers een bezoek en hier vonden zij het persoonsbewijs van Romke.
Vader had er reeds vaker op gewezen, dat het persoonsbewijs van Romke, vervalst moest worden. Hij bedoelde, dat het zo veranderd moest, dat Romke niet meer onder de oproep van de Duitsers viel.
Met de vondst van dit persoonsbewijs hadden de Duitsers het bewijs dat Romke aanwezig moest zijn.
De Duitsers dwongen vader om met enkelen van hen in het land naar Romke te zoeken. Zij dachten hem te vinden bij een hoop hekkelgereedschap, maar daar werd hij dus niet gevonden.
Op last van de Duitsers gingen zij daarna naar Germ Kooistra, waar zij ook bot vingen. Toen gingen zijn naar “âlde Antsje’. Deze weduwvrouw was geheel overstuur en de Duitsers begrepen wel dat zij hier ook bot vingen. Hierna ging men weer naar de boerderij terug.
Na geruime tijd zoeken op de hooizolder, besloten de Duitsers, vermoedende dat Romke zich onder een hoopje hooi verborgen hield (hetgeen inderdaad het geval was), van de wapens gebruik te maken. Toen Romke dit vernam kwam hij onder het hooi vandaan.
Het zoeken werd voortgezet naar de heer Numan, van de Nederlandse Spoorwegen. Na enige tijd werd ook hij gevonden.
Hij had zich namelijk naast een schoorsteen laten zakken. Deze schoorsteen kwam vanuit het zgn. ‘spekhok’ en mondde uit in de nok van de schuur.
Het was ca. 12.15 toen de overvallers weer vertrokken.
Numan, Romke Kooistra en mijn vader werden meegenomen en naar Bergum gebracht, waar vader en Numan na enige dagen naar de Leeuwarder Strafgevangenis werd getransporteerd.
Nadat de Duitsers vertrokken waren, kwam buurman Sietse de Boer even kijken. Hij zei: “Hier moet hulp komen,” doelend op de ravage die de Duitsers hadden achtergelaten.
Te Leeuwarden werd vader verhoord door de beruchte S.S.-er Grundmann.
Wat zijn functie precies was, is niet helemaal duidelijk, maar zeker was dat hij leider was van het gevangeniswezen hier in het noorden. Grundmann nam het vader kwalijk dat hij had gelogen tegen de Duitsers. Maar ja, dat was nog daar aan toe. Maar dat hij een onderduiker had gehad “und das von der Eisenbahn”. Dat was erg.
“Jouw straf is het concentratiekamp!”
Vader: “Moet dat zo erg, mijnheer Grundmann?”
Grundmann: “Wat had jij dan gedacht?”
Vader: “Een geldboete.”
Grundmann: “Wat is jouw vrijheid je dan waard?”
Vader: “Als u mij vrij laat zal ik u f 500.00 geven.”
Grundmann werd toen zo kwaad, dat hij direkt om de cipier belde. Hij vond dat veel te weinig. Maar de bel deed het niet. Vader zei later dat dit zo heeft moeten zijn. Hij kreeg weer tijd om te praten.
Hij zei onder andere tegen Grundmann, dat hij hem bij vrijlating geen f 500.00 maar f 1000.00 zou geven. Je blijft koopman, zelfs in tijden van nood. Grundmann was erg kwaad, hij bracht vader zelf naar de cel en werkte hem hardhandig naar binnen.
Veertien dagen later moest vader weer voor Grundmann verschijnen. Daar zag hij erg tegenop. Grundmann trok echter al spoedig een burolade open, haalde er een formulier uit en zei: “Jouw straf is f 1000.00!” Op het formulier vulde hij f 500,00 in.
Toen zei hij: “Ik zal jou vrijlaten, maar hoe kom ik dan aan mijn geld?”
Vader zei: “Als u mij vrijlaat, breng ik u zelf het geld”.
Vader heeft zeker een betrouwbare indruk op Grundmann gemaakt, want deze accepteerde het.
Toen vader enkele dagen later met het geld naar Leeuwarden kwam om het persoonlijk aan Grundmann te overhandigen, was deze niet aanwezig. Later heeft iemand die weleens met Grundmann in kontakt kwam, het geld aan hem gegeven. Hij stak het zo in zijn vestzak: een mooi zakcentje voor een feestje.
Vader kwam dus vrij op 5 december 1944, sinterklaasavond.
Niemand wist of vermoedde ook maar iets. Vader ging eerst naar Omke Simon en tante Wopkje in de Easterein. Daar zaten ze net aan het avondeten. Wat een sinterklaasavond!
De onderduiker daar, Frans Noorman, las die avond uit de bijbel, na de maaltijd, psalm 126, “De Here die gevangenen doet wederkeren.”
Oom Simon kwam ons het blijde nieuws vertellen, met de woorden: “Nu krijgen jullie een hele mooie Sinterklaas!” Dat was het verrassende einde van 5 bange weken.
De volgende dag kwam Ds. Reeskamp, en zei: “Ik heb het verdriet en de spanning meegemaakt, ik wil ook de vreugde mee beleven.”
Slot
Grundmann werd na de oorlog veroordeeld tot 15 jaar dwangarbeid. Wegens goed gedrag werd er op deze straf ongeveer 5 jaar in mindering gebracht. Voor het laatst werd hij gesignaleerd in Bremen.
Overigens zijn wij in de familie en in ons dorp de oorlog goed doorgekomen. Niemand in de familie of in ons dorp kwam in de oorlog om. Ook was er niemand die blijvend letsel daarvan ondervond. Vergeleken bij vele anderen zijn wij er inderdaad genadig afgekomen.
Onze onderduiker L. Numan, Haren (Gr.), werd 3 dagen later bij de overval op de gevangenis door de ondergrondse bevrijd, d.d. 8 december 1944.
Zijn foto staat in het boekje “De Kraak”, geschreven door A.J. Wijnsma.
Taede Sibma