Eendekooien
Eens waren de hoogste gedeelten bij Garyp te nat, er wilde niks groeien en men zocht dus de wat nattere gebieden eromheen op. Men was veel afhankelijker van de natuur in de directe omgeving.
De betekenis van eendekooien/vogelkooien is toen groot geweest. Er werd veel vis en gevogelte gegeten. Rond 1500 lag er een aantal eendekooien nabij Feanhúzen ( bij de Ielke Boonstraloane). Ook daar was het, de naam geeft het een beetje aan, een gebied van venen, poelen, bos en heide.
Ook lagen er dergelijke kooien ten noordoosten ( richting Burgum) en ten noordwesten (richting Suawoude) van Garyp.
Tussen 1600 en 1700 waren er nog verscheidene eendekooien (met bewoning) in de buurt van de zogenaamde Kooipleats in Sigerswâld. De bewoning bestond meestal uit een soort houten bouwsels met riet als dakbedekking.
Men viste bijvoorbeeld met een 'tichtset' (= schutnet, afzetting), soms met lage begroeiing en een zandbank. Zo'n afzetting werd ook wel 'tynje' genoemd.
Na 1800 verdween deze ring van bewoning om het zandeiland Garyp, waarschijnlijk omdat het gewoon te nat werd.